Ooit was Ik alleen, er was niets behalve Ik.
Ik was alles. Ik kon doen en laten wat Ik wilde, had volledige vrijheid maar was daardoor ook zeer beperkt, Ik kon eigenlijk maar één dingetje doen, zijn. Zou Ik wat willen beleven dan kon dat niet omdat er niets anders was dan Ik. Daar was Ik dan, niets hield Me tegen maar zolang Ik slechts één geheel was, dat alles was, kon Ik niets beleven.
Was het biljoenen jaren dat Ik alleen was of slechts een fractie van een biljoenste seconde? Er was geen afstand, geen plaats en daarmee ook geen tijd, Ik was, ben en zal altijd zijn.
Om toch wat leven in de brouwerij te brengen heb Ik toen of nu of straks Mezelf maar eens vermenigvuldigd door Mezelf te delen in ik en ik. Als een cel die zich deelt heb Ik van mezelf twee cellen gemaakt. De eenheid ging verloren maar waarin? Ik was nog steeds een cel, maar welke? Of was Ik allebei? Zolang Ik beide cellen was, was Ik nog steeds alles, het geheel.
Het geheel bevatte nu twee cellen die ook individueel bestonden binnen dat geheel, in Mij bestonden er twee en voor iedereen, de afzonderlijke cellen, bestond jij en ik. Omdat Ik iedere cel was/ben/zal zijn heeft iedere cel Mijn mogelijkheden en kan er naar hartelust gedeeld worden zoals in een later/vroeger geschrift werd gesteld: gaat heen en vermenigvuldigt u.
Het geheel van Mij werd bevolkt door ikken die jijen zagen en het geheel deelden. Nog steeds was het helemaal vol, er was geen millimeter ruimte maar wanneer ik als celletje me kleiner maakte kon ik het groter worden van andere cellen voelen, interactie werd geboren en eindelijk viel er wat te beleven. Niet voor Mij, als geheel van alles was en ben Ik nog gewoon maar in Mij werd het levendig.
Het groter en kleiner worden werd een trilling, een ademhaling of hartslag, een ritme. In Mij, door Mij en voor Mij en alles en iedereen, tijdloos. Iedere trilling van iedere afzonderlijke cel beroert Mij, verandert Mij en beroert daarmee iedere andere cel. Ik leef door het leven in mij.
Delen en het ritme van het groter en kleiner worden is het leven, datgene waar de interactie ontstaat. Zonder dit zou er slechts een zijn overblijven, een zijn dat tot een volgend leven zal leiden omdat dat het enige is dat mogelijk is vanuit het zijn.
Is het leven wel toeval of is het niet alleen zijn?